Het orgel in de Domkerk te Utrecht
Wat doet een organist toch met al die toetsen en knoppen? Laten we dat bekijken aan de hand van een echt, groot kerkorgel.
Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.
Het orgel van de Domkerk is het grootste van de provincie Utrecht en bevat bijna 3700 pijpen. De grootste daarvan zijn te zien in het front, de voorzijde van het orgel, en zijn meer dan vijf meter lang. De meeste pijpen staan binnen in het orgel.
Het kleine, naar voren springende kastje met pijpen onderaan op de voorgrond is het zogeheten rugwerk. Daarachter zit de organist, met zijn rug daarnaartoe – vandaar de naam.
De hoofdkas boven het rugwerk heeft net als het rugwerk twee ronde ’torens’ van pijpen op de hoeken, maar ook één in het midden, met bovenop een beeld. De hoofdkas herbergt twee etages met pijpwerk.
Deze drie aan elkaar geplakte foto’s laten de speeltafel ofwel klaviatuur zien, de werkplek van de organist. In het midden bevinden zich drie verschillende manualen. Een ander woord voor manuaal is handklavier, dus een rij toetsen die je met je handen bespeelt. Het orgel in de Dom heeft klavieren van 54 toetsen, wat vrij gangbaar is.
Met het onderste manuaal kun je het rugwerk als apart orgel bespelen, met het middelste het hoofdwerk, het grootste ‘deelorgel’, dat een plaats heeft in de onderste helft van de hoofdkas. Met het bovenste manuaal bespeel je het zogeheten bovenwerk, waarvan de pijpen zich boven het hoofdwerk, achter het snijwerk bevinden. Door op verschillende klavieren te spelen, kan de organist verschillende geluiden combineren en afwisselen.
Aan weerszijden bevinden zich de registerknoppen, waarmee je voor elk klavier verschillende soorten pijpen, zogeheten registers, kunt inschakelen. Als je een register inschakelt door de knop uit te trekken, dan wordt een rij pijpen ingeschakeld van één bepaalde soort. Voor elke toets (in dit geval 54 stuks) heeft een register een eigen pijp. Een handige maat om de grootte van een orgel aan te geven, is dan ook het aantal registers: dat zegt iets over het aantal rijen pijpen dat het orgel heeft.
Door de registers gecombineerd in te schakelen en de klavieren aan elkaar te koppelen, kun je afzonderlijke geluiden mengen tot een nieuw geheel. Op ieder orgel, voor ieder muziekstuk, moet een organist opnieuw goed overwegen welke registers hij wel en niet inschakelt om de juiste sfeer te bereiken. Met een toename van het aantal registers, groeien de mogelijkheden explosief. Een concert voorbereiden kan een organist dus ook niet thuis doen: hij of zij zal ter plekke alles zorgvuldig moeten uitproberen en vaak zelfs moeten oefenen met helpers die tijdens het spelen de registerknoppen bedienen: de registranten.
Bij veel klassieke orgels kun je de toetsen van diverse manualen overigens zien meebewegen als ze tijdens het spelen gekoppeld zijn aan een ander manuaal.
Links is de speeltafel in zijn geheel te zien. Op de bodem liggen de toetsen van het pedaalklavier, kortweg het pedaal (let op: het woord voetpedaal is niet correct). Het pedaal heeft net als de drie manualen eigen pijpen, onderverdeeld in rijen van speciale types: de registers.
Door de pedaaltoetsen met de voeten te bespelen, kunnen baspijpen worden aangestuurd, die aan weerszijden van het hoofdwerk in de hoofdkas staan. Rechts zijn enkele van die pedaalpijpen te zien. In tegenstelling tot de pijpen in het front, zijn de hier afgebeelde pijpen trechtervormig en geven door hun constructie een totaal andere klank. Zo zijn er binnenin nog vele andere pijpsoorten te vinden. Per klavier staan ze vaak op één of meerdere luchtdichte bakken, windladen, waarin de lucht wordt gedistribueerd naar de pijpen die de organist kiest met de toetsen en registerknoppen.
Ieder klavier (voor de handen of de voeten) heeft zijn eigen palet aan pijpsoorten en dus aan klanken. En doordat in elk orgel de combinatie van die soorten en hun uitvoering anders is, heeft ieder orgel een uniek karakter.
Sterker nog: de hier getoonde vorm, met een rugwerk, hoofdwerk, bovenwerk en pedaal is slechts één van de vele mogelijke verschijningsvormen; zo heeft het Van Andel-orgel bijvoorbeeld slechts één manuaal (klavier voor de handen) en een pedaal, met een totaal andere opstelling van de pijpen. Wel zitten er aan weerszijden van het manuaal registerknoppen, zij het wat minder dan in de Dom.
Het grote orgel dat bij het Van Andel-orgel in de kerk staat, heeft twee manualen en een pedaal, maar omdat het uit een heel andere stijlperiode is dan het orgel in de Dom en het Van Andel-orgel, zijn onder andere de technische aanleg en de uitvoering van de speeltafel wezenlijk anders: zo zijn er bijvoorbeeld geen klassieke registerknoppen aan weerszijden van de manualen, maar een soort schakelknopjes, met allerlei schuifjes en metertjes, waardoor het eerder aan de cockpit van een vliegtuig doet denken dan aan een muziekinstrument (zie ‘Hoofdorgel’).
Kortom: in de orgelbouw is er een enorme diversiteit. In iedere periode, in elke kerk, heeft elke bouwer weer iets totaal anders neergezet. En daarom blijf je je als orgelliefhebber altijd verwonderen en raak je nooit uitgekeken en -geluisterd!
Een close-up van het naamplaatje boven de klavieren. Het vermeldt de naam van de gebroeders Bätz, de laatste generatie uit een beroemd orgelmakersgeslacht.
Hierboven is nog niet vermeld, hoe de beweging van de toetsen precies wordt gebruikt om de pijpen aan te sturen. Bovendien is nog niet gesproken over hoe de lucht naar de pijpen wordt geleid. Het laatste gebeurde vroeger met blaasbalgen, zoals die bekend zijn van een open haard. Er was behalve een organist dus altijd iemand nodig, die het orgel van lucht voorzag: de balgentreder.
Met de komst van de elektriciteit wordt de lucht gewoonlijk in het systeem gepompt met ventilatoren. Een balg blijft wel altijd nodig om de schommelingen in de luchtstroom op te vangen en de druk constant te houden. Die druk is overigens vrij laag: als je fluit, genereer je al voldoende druk om een orgelpijp goed te laten klinken.
Vanaf de (regel)balg gaat de lucht via windkanalen verder naar de pijpen. Zoals hierboven vermeld, staan de pijpen vaak per klavier op een windlade. In deze windlade komen de bewegingen van de registerknoppen en van de toetsen samen en openen daar schuiven en kleppen die zorgen dat de wind precies bij de bedoelde pijp(en) terechtkomt.
De manieren waarop dat gebeurt kunnen sterk uiteenlopen. Het orgel in de Dom heeft bijvoorbeeld het klassieke principe, dat de beweging van toetsen en registerknoppen via stangen en hefbomen wordt overgebracht naar ventielen onder de pijpen. Het hoofdorgel in de Sint-Gertrudiskerk daarentegen (zie ‘Hoofdorgel’) heeft in plaats van die stangetjes en hefbomen pneumatische leidingen die de beweging overbrengen. De organist heeft dan een soort stuurbekrachtiging, zoals in een auto. Dat speelt lekker licht, maar het heeft ook nadelen.
Het Van Andel-orgel werkt grotendeels volgens hetzelfde klassieke, mechanische principe als het orgel in de Dom. Maar een gedeelte van de pijpen wordt zelfs bediend langs elektrische en pneumatische weg – een soort mix van alle oplossingen dus. De toepassing van alle systemen door de geschiedenis heen wordt heel duidelijk beïnvloed door de tijdgeest: zo zie je bij orgels in de negentiende eeuw duidelijk een vloed aan noviteiten, waarvan veel terug te voeren is op de Industriële Revolutie.
Orgels zijn dan ook zeer interessante kunstobjecten: behalve de mode qua architectuur en kunst (denk aan alle versieringen) uit een bepaalde periode, zie je ook onder andere politieke, kerkelijke, technologische invloeden erin terug en niet te vergeten: de muziekstijl van die tijd!